Bij alle pups die binnen de FRC zijn gefokt, wordt op de leeftijd van ongeveer 7 weken de puppytest afgenomen. Het woord ‘test’ is eigenlijk verkeerd, want het gaat hier niet om een soort examen waarvoor je al dan niet kunt slagen, maar om een gedragsobservatie. De test wordt afgenomen door twee door de Flatcoated Retrieverclub opgeleide puppytesters, een schrijver die het gedrag van de pups observeert en in kaart brengt en een tester die de testjes van de pups doet. De pups worden 1 voor 1 getest door een voor hen onbekende tester op een onbekend terrein. Gekeken wordt hoe de pup zich in het algemeen gedraagt en hoe hij op verschillende situaties reageert. De test die ongeveer 15-20 minuten duurt, vindt buiten plaats op een plek waar de pup nog nooit geweest is.
1. Mensgerichtheid, zelfstandigheid en exploratief gedrag. Voor een retriever is het belangrijk dat hij een onbekend terrein durft te betreden en (met zijn neus) verkennen, terwijl hij anderzijds daarbij goed contact moet houden met zijn voorjager. De eerste testjes zijn er speciaal op gericht om te kijken hoe dit zich bij de pup verhoudt. Nadat de fokker de pup heeft neergezet wordt enige tijd gekeken wat de pup doet. Loopt hij achter de fokker aan, gaat hij het terrein verkennen (waar ook een speeltje en een velletjes op liggen) of blijft hij stilletjes zitten? Vervolgens roept de tester de pup bij zich en kijkt of hij komt knuffelen en zich laat aaien. Daarna loopt de tester een eindje over het testterrein, waarbij erop gelet wordt of en hoe de pup meeloopt: heeft hij oog voor de tester, verkent hij ondertussen ook het terrein nog even, reageert hij als de tester roept etc? De hele test door wordt ook steeds weer gelet op de mate waarin de pup let op de tester en/of de omgeving.
2. Neusgebruik
In een hoekje van het terrein liggen wat stukjes pens en daar wordt speciaal gekeken wordt of de pup, als hij onder de wind komt, de verwaaiing van de pens oppakt en zijn neus achterna gaat. Ook gedurende de hele test wordt gekeken of en hoe intensief de pup zijn neus gebruikt.
3. Buitdrift, brengdrift en buitdelingsbereidheid.
Voor een retriever die geacht wordt wild op te sporen en te apporteren, is het belangrijk dat hij belangstelling heeft voor een ‘prooi’, deze wil vastpakken, maar ook weer terug wil brengen naar zijn voorjager. Dit wordt dan ook uitvoerig getest door te kijken of de pup vier verschillende voorwerpen wil vastpakken, naar de tester wil brengen en afgeven (=buit delen).
4. Probleem oplossend vermogen en doorzettingsvermogen.
Om zijn werk goed te kunnen doen, moet een retriever doorzettingsvermogen hebben en problemen die hij tegenkomt zelfstandig kunnen oplossen, zonder daarbij gefrustreerd te raken. Om dit te testen wordt de pup eerst tot twee maal toe achter een hekje gezet en geroepen, waarbij hij dus zelf de uitgang moet zoeken om bij de tester te komen. Daarna wordt een lekker brokje in een kokertje gestopt en wordt de pup uitgedaagd om dit te pakken. Gekeken wordt steeds hoe de pup omgaat met het ‘probleem’.
Foto: Probleem oplossend vermogen en doorzettingsvermogen.
Test met het hekje.
5. Inschikkelijkheid
Een kenmerk van retrievers is ook dat ze zich meestal gemakkelijk voegen en leiding accepteren. Om te kijken of de pup zich gemakkelijk iets laat welgevallen, zich op zijn gemak voelt bij de tester en zich schikt als hij in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, wordt hij op schoot bij de tester genomen en daar bekeken en geaaid; eerst gewoon zittend, daarna onder lichte dwang in de ‘babyhouding’, terwijl hij geaaid en vriendelijk toegesproken wordt.
6. Stressbestendigheid, zelfzekerheid en herstelvermogen.
Een retriever moet kunnen werken temidden van allerlei omstandigheden. Hij moet wennen aan schoten, mensen in het veld en onverwachte omstandigheden. Als hij de eerste keer daarvan even schrikt of opkijkt, is dat heel normaal, maar hij moet verder wel blijven functioneren en niet helemaal dichtslaan of angstig worden Daarom wordt gekeken hoe de pup op een plotseling hard geluid en bewegend voorwerp reageert. Schrikt hij ervan of niet? En wat doet hij vervolgens? Gaat hij het onderzoeken, bekijkt hij het van een afstandje, negeert hij het totaal of ziet hij het misschien helemaal niet meer zitten. Ook wordt gelet hoe de pup reageert op geluiden en voorbij komende dingen die toevallig tijdens de test gebeuren ( bv auto’s, een overkomend vliegtuig, een voorbij rennend kind, de grasmaaier van de buren).
Schrikt de pup van een paraplu die ineens geopend wordt?
7. Corrigeerbaarheid.
Een retriever moet ook met de stem corrigeerbaar zijn. Om te kijken of de pup zich laat corrigeren (= ophoudt met waarmee hij bezig is) geeft de tester een grom-blaf als de pup iets doet wat de tester niet goedvindt. Ook wordt daarna gekeken hoe erg de pup hiervan onder de indruk is. Gaat hij even later weer gewoon verder, durft hij geen poot meer te verzetten of neemt hij de benen?
8. Apporteren
Aan het eind van de test wordt opnieuw gekeken of de pup (nog) wil apporteren. Belangrijk is immers dat een retriever ook nadat hem allerlei dingen ‘overkomen’ zijn, nog steeds goed met zijn voorjager blijft samenwerken. Ook kan het zijn dat de pup inmiddels alles zo leuk vindt, dat hij liever zijn eigen gang gaat dan nog wat met de tester samen te willen doen.
Op basis van het gedrag dat de pup bij de afzonderlijke testjes en door de hele test door vertoont, wordt een eindscore gemaakt, waarbij van de hierna volgende eigenschappen geclassificeerd worden als ‘duidelijk aanwezig’, ‘aanwezig’ en ‘niet of nauwelijks aanwezig’.
Mensgerichtheid
Testergerichtheid
Corrigeerbaarheid
Inschikkelijkheid
Zelfstandigheid
Exploratiedrang
Neusgebruik
Achtervolgingsdrift
Buitdrift
Brengdrift
Buitdelingsbereidheid
Doorzettingsvermogen
Activiteit/bewegingstempo:
Probleemoplossend vermogen:
Leervermogen:
Gevoeligheid visuele prikkels
Gevoeligheid voor geluid:
Gevoeligheid voor stemcorrectie:
Herstel
Zelfvertrouwen = zeker:
Mentale stabiliteit:
Op deze wijze wordt een beeld verkregen van het basiskarakter van de pup. De pup heeft namelijk op basis van zijn genetische aanleg en de ervaringen die hij in de eerste 7 weken heeft opgedaan, al een eigen karakterpatroon gevormd, dat als blauwdruk voor de rest van zijn leven fungeert. Het karakter van de pup zal zich zijn hele leven verder blijven ontwikkelen onder invloed van opvoeding, training, opgedane ervaringen en levensomstandigheden. Sommige karaktertrekjes zullen onveranderd blijven, andere zullen wellicht afgezwakt worden en weer andere zullen misschien steeds sterker worden. De fokker kan de uitkomst van de test leggen naast zijn eigen observaties en bevindingen, om zo tot een goede plaatsing van de pups te komen. Verder kan hij/zij de test gebruiken om pupkopers te attenderen op punten waar speciaal op gelet moeten worden bij het opvoeden en trainen van de pup.
Bron omschrijving Puppytest: FRC website
Foto’ s: Elma de Vries